Yves T’Sjoen. Korte notitie

Te dom voor de handel

Als ik zou hebben wat nodig was
om een ander graag van mij over te laten nemen
wat zo afgesloten werd,

ik zou weer terug willen kopen
en verkopen, met wie zo is met wat afgesloten is,
want het is voor de handel, niet om te eten.

Wie van mij afgenomen heeft,
en niet wil kopen en verkopen ,
kan hij iets daarvan (ik kan het niet vervangen)
laten liggen waar ik het zal vinden.

Niemand hoeft te weten wie hij is
en het overige mag hij vrij houden.

‘Te dom voor de handel’ staat in Eerst dit dan dat (2004) van Nachoem Wijnberg. Al langer ben ik geïntrigeerd door de parenthese in het gedicht. Ik herneem de regels: “kan hij iets daarvan (ik kan het niet vervangen) / laten liggen waar ik het zal vinden”. Ik ben nogal geneigd de verzuchting tussen de haakjes te lezen als “een oneindigheid”. Deze associatie heeft alles te maken met een lezing van de dichter, over de problematische verhouding tussen economie en literatuurwetenschap en tussen economie en poëzie, waarin hij stelt: “een test voor poëzie: gooi er iets in wat een oneindigheid kan opleveren en kijk of het gedicht het aankan” (congres Achter de verhalen, VUB, 26-28 maart 2014). Ik meen hieruit te kunnen besluiten dat de schrijver de mening is toegedaan dat dit gedicht de parenthese wel aankan en overeind blijft.

Het ik in het gedicht, het ik dat stelt dat “[w]ie van mij afgenomen heeft, / en niet wil kopen en verkopen,/[…] iets daarvan / [laat] liggen waar ik het zal vinden”, gebruikt een economisch discours (over handel, kopen en verkopen) om uitdrukking te geven aan wat misschien of zeker niet preciezer geformuleerd kan worden. De lezing die de schrijver aan de Vrije Universiteit Brussel gaf, is doorspekt met dergelijke poëticale statements. Ik herneem er één: poëzie is een poging “om iets precie[z]er, overtuigender en beter te zeggen zonder dat de oneindigheid dat verhindert of de belangrijkheid eruit haalt”. Dat geldt volgens de schrijver bij uitbreiding voor alle kunsten. Nog een zin die mij van toen is bijgebleven: de maatschappelijke relevantie van poëzie wordt niet omschreven vanuit een thematische invalshoek maar een existentiële. De maatschappelijke betekenis is verbonden aan de poging om “iets aan die maatschappij te veranderen […] al was het maar door haar [de maatschappij] precie[z]er dan eerder te beschrijven, of door te helpen met iets uit die maatschappij om te gaan, al was het alleen maar door te helpen met omgaan met oneindigheden”.

Net zoals de wetenschapper werkt de dichter vanuit verwondering. Professioneel is hij hooggeleerde in de economie. Professionele activiteiten en vragen die ten grondslag liggen aan het onderzoek schemeren door in, zijn soms de voedingsbodem voor, de poëzie. Ik werp bij wijze van nawoord vragen van Wijnberg op.

“[M]oeten economen vaker poëzie schrijven?”. “[M]oeten literatuurwetenschappers de onderzoeksmethoden van de economen overnemen?” Neen.  Kwantitatief empirisch onderzoek, statische analyse of netwerkanalyse hebben hun beperkingen en het valt te betreuren dat er ontwikkelingen in de literatuurwetenschap zijn “die dat veld meer op economie laten lijken”. De stelling die Nachoem Wijnberg naar voren schuift is dat literatuurwetenschappers alleen inzichten en analysemodellen moeten aanwenden in zoverre “dat toelevert aan onderzoek dat economen kunnen doen”. Elders lees ik dat literatuurwetenschappers zich voor lezers en schrijvers vooral “dienend” moeten opstellen. Geen self-fulfilling prophecy van de literatuurtheorie, maar utilitair ten aanzien van de lezer en de schrijver dus.

De hedendaagse literatuurwetenschap houdt rekening met tekst en context. Ze zou het vertalen “als een bloeiende vorm van controlerende replicatie” moeten bevorderen. Nachoem Wijnberg benadrukt het belang van het vertalen zowel monolinguaal als transnationaal. Ik citeer en parafraseer een passage: voorlezen is een “beperkte – soms zelfs onbeholpen – maar toch nuttige vertaling”.

Wie van mij afgenomen heeft,
en niet wil kopen en verkopen ,
kan hij iets daarvan (ik kan het niet vervangen)
laten liggen waar ik het zal vinden.

Statistiek en netwerkanalyse, methodieken ontleend aan de economische en sociologische wetenschappen, zijn niet geschikt voor (de duiding van) “oneindigheden”, zo stelt Wijnberg. Ze slagen er niet in ze in kaart te brengen, zeker als ook het ik in zijn taal spreekt in termen van “iets” en “het”. Afnemen heeft in de geciteerde tekst natuurlijk niet uitsluitend een economische of bedrijfskundige connotatie. Wijnberg omschrijft economie en bedrijfskunde als vakgebieden waarin onderzoek wordt ondernomen naar “hoe mensen met elkaar zijn en handelen”. Die existentiële dimensie zit tegelijk vervat in de strofe. Poëzie in het referentiekader van de “marketingliteratuur” levert alleen slechte lezingen op, reductionistische beschouwingen van “incompetente werklieden”.

Literatuur onderscheidt zich, volgens Nachoem Wijnberg, van economie. “Hier gebeurt iets [wat/waar] nergens anders gebeurt”. Daarom moeten we steeds terug naar het gedicht, en naar de context omdat er zonder context geen tekst is.

Bloginskrywing op 3 Maart 2022 geplaas.

Previous
Previous

Stilet. Schaffer-Samespraak-uitgawe