Jessica van Wynsberge. Openheid als krijgskundige strategie in Cyclonopedia van Reza Negarestani

Openheid is een filosofisch concept dat Negarestani uitgebreid uitwerkt. Het concept wordt voorgesteld als een krijgskundige strategie waarmee we de ander kunnen benaderen. De strategie gaat terug op de oude Perzische cult van de Druj (de aanhangers van de leugen). Van hen komt het inzicht dat openheid alleen bekomen kan worden door strategische communicatie met de Buitenkant. Het occulte Buiten kennen we eveneens uit de kortverhalen van Lovecraft. In mijn lezing analyseer ik de horror van Lovecraft met de cruelty van Artaud en de openheid van Negarestani.

Ik las Cyclonopedia op twee dagen uit. Dat betekent dat ik snel las, omdat het bij mijn denken aansloot. En omdat ik wou weten wat er stond. Het voelde alsof de tekst een geheim bevatte dat aan me geopenbaard werd. Alsof ik stante pede een ingewijde werd in honderden religieuze sekten tegelijkertijd.

Het vluchtig lezen was daarom ook een beschermingsmechanisme. Ik wou snel weten wat de tekst bevatte, ik wou de geheimen kennen, maar ik wou niet via close reading overweldigd raken door de paranoia en de hoeveelheid associaties. Hoewel ik sommige passages net zeer traag en nauwkeurig las, wou ik niet overspoeld raken door de openheid van de ander.

The ancient Persian cults of Druj who infiltrated Zoroastrianism realized that radical openness can be triggered only through strategic communications with the avatars of the Outside (Negarestani, 205).

De auteur heeft het specifiek over economic openness. De definitie van “Economic openness is a risk-feigning maneuver simulating communication with the Outside” (200).

Als levend organisme zijn we opgebouwd uit cellen. In de structuur van een cel wordt binnenkant van buitenkant gescheiden door een membraan. In het membraan zijn poortjes die open kunnen staan of gesloten kunnen zijn. Via de poortjes komen chemische stoffen binnen en worden er chemische stoffen uitgestoten. We nemen voedingsstoffen op scheiden afvalstoffen uit.

Als organisme hebben we eveneens een bepaalde draagkracht. Er is een gelimiteerde capaciteit voor anderen aanwezig binnen ons zelf. Zelfbehoud wordt uitgedrukt met de term survival economy. We hebben ruimte nodig om betekenis te kunnen geven aan de ander.

‘I am open to you’ can be recapitulated as ‘I have the capacity to bear your investment’ or ‘I can afford you’. This conservative voice is not associated with will or intention, but with the inevitability of affordance as a mesophilic bond, and with the survival economy and the logic of capacity. If you exceed the capacity by which you can be afforded, I will be cracked, lacerated and laid open (201).

De openheid wordt hier uitgedrukt in monetaire concepten. De ander wordt een investering die we moeten kunnen maken. Daarvoor hebben we een budget. We moeten de investering budgetair kunnen dragen zonder failliet te gaan en onszelf te verliezen.

Openness is not suicide, for it lures survival into life itself where ‘ to live’ is a systematic redundancy. Since the Outside in its radical exteriority is everywhere, it only needs to be aroused to rush in and erase the illusion of economical appropriations or closure. Openness is a war, it needs strategies to work (202).

Om jezelf open te stellen zijn er strategieën nodig. Die worden in Cyclonopedia beschreven in oorlogstaal. De krijgswetenschappelijke invloeden leiden tot duistere gedachten. “When it comes to darkness, we must think strategically” (203). We hebben strategieën nodig om ons te verhouden tot de ander, om de ander te benaderen, te bestuderen of te ontvluchten.

Als organisme worden we van de buitenwereld, het niet-ik, of radicaal andere, afgesloten via ons grootste orgaan, de huid. Via de zintuigen komen invloeden van buitenaf bij ons binnen als kleur, vorm, geur, smaak enzovoort. De zintuiglijke ervaringen vormen een mix. In combinatie met het Midden-Oosten lijkt die mix een Molotov cocktail die ieder moment kan exploderen. Xenofobie is een irrationele angst voor het vreemde of andere.

Xenopoetics is dan het binnen laten en vervloeien met het ander. Het is een poëtica gericht op beïnvloeding, associatie en verandering.

Openness is not the anthropomorphic desire to be open, it is the being opened eventuated by the act of opening itself (202).

Je weet niet wat er bij je binnen vloeit wanneer je je openstelt. Het lichaam wordt een prooi voor parasieten, bacteriën en vreemde entiteiten. Het doel bestaat er voor Negarestani in om een feestelijk maal te worden. Radicale openheid maakt je een doelwit voor de buitenkant, “it can be an affirmed entrapping yourself within a strategic alignment with the outside, becoming a lure for its exterior forces”  (202). De externe krachten betreffen ook een virtuele realiteit van het internet. We plaatsen blogposts en delen, we stellen ons open, maar we weten niet wie of wat door die openheid binnensluipt.

Verlangen naar het andere is niet voldoende voor Negarestani om openheid te bekomen. We hebben een systeem van gidsen nodig. Druj is een vrouwelijk woord in de Avesta wat “valsheid” of “illusie” betekent. Het is de tegenhanger van asha of “waarheid”. De Avesta is de collectie religieuze teksten van het Zoroastrianisme, een religie uit het pre-islamitische Iran. De teksten zijn opgesteld in het Avestisch, een uitgestorven taal die tussen 1000 en 500 voor onze tijdsrekening werd gesproken en de voorganger van het Farsi of Perzisch. Het is een van de oudste Indo-Europese talen. De vrouwelijke Druj uit het oude Iran zijn onze gidsen.   

Het verlangen naar de ander, resulteert in een openbreken en kapot maken van de ander. “Correspondingly, the process of reaching outside or arriving at the other side should not be mapped as ‘moving towards’” (205). Naar iets toe bewegen, is a destination-oriented tactic. “In Drujite polytics arrival is equal to ‘calling here’ (summoning), engineering a line of attraction for the outside, rather than travelling towards an outside which defies being characterized as a destination” (205). Ons menselijke domein moet de bestemming worden van de ander, niet omgekeerd.

Xenopoetics

De teksten uit Cyclonopedia bestonden als een reeks blogposts, maar de website is neergehaald. De tekst is opgebouwd uit oudere teksten, het is een recyclagepark van stukjes historisch erfgoed die verloren zijn gegaan of dreigen te gaan.

Xenopoetics has something to do with composing out of distorted materials. One page is missing, one or two lines are pseudonymously or anonymously quoted, one scene leaks from the future to the past, an object evades chronological sequences, a number turns into a cipher, everything looms as an accentuated clue around which all subjects aimlessly orbit, leading into an eclipsed riddle whose duty is not to enlighten but to make blind (appros to the light) (Negarestani, 2014: xv)

De tekst betreft het nalatenschap van professor Parsani, een Iraanse archeoloog. Dr. Hamid Parsani, concludeerde dat het Midden-Oosten een levende entiteit was. Daarna verdween hij onder mysterieuze omstandigheden. Zijn inzichten worden nagelaten in een reeks gefragmenteerde notities. Zij hebben allemaal iets te maken met olie. De recyclage van de tekst gaat samen met een duister wereldbeeld van assymetrische oorlogsvoering. Het theoretische-fictie van de tekst combineert wereldpolitiek met archeologie en natuurgeschiedenis van de planeet Aarde. Het is een vorm van horror, waarbij de ene plothole zich opstapelt op de andere. De leegtes in de tekst veroorzaken op hun beurt spanning, dreiging en psychologische terreur.

Écriture automatique

De tekst voelt alsof het in een vlaag van waanzin is geschreven. Of een uitgelopen dronkenschap. Of een grote haast. Het kan zijn dat het gaat om een paranoïde neerschrijven van dat wat belangrijk is voor de ander, voor het ik vernietigd wordt door de Buitenkant. De schrijfstijl vertoont daarmee gelijkenissen met het écriture automatique van Breton. We herkennen de waanzin van de ontmoeting met de ander en het geautomatiseerd schrijven van bewustzijnsinhouden en associaties uit het Franse surrealisme.

In het eerste deel van de tekst wordt een jonge Amerikaanse vrouw uitgenodigd om een pseudonieme kennis van het internet te ontmoeten in Istanbul, in hotelkamer 302. Wanneer ze een vreemd manuscript aantreft in haar hotelkamer, gaat ze op zoek naar clues. De clues worden aan de lezer gevoerd in liefdestaal. De paranoïde liefdestaal doet denken aan de liefde tussen Breton en Nadja, een courtisane uit Parijs. Ook het boek Nadja (1963) kunnen we lezen op een xenopoëtische manier. De tekst bestaat uit fragmenten en tekeningen, snapshots van de tijd samen met Nadja. Zijzelf is verdwenen. Haar nalatenschap wordt gecomposteerd en verteerd. Wat overblijft is de vlinder Mazda. In combinatie met Cyclonopedia wordt de godheid Ahura Mazda in het geheugen geactiveerd. De naam betekent wijze heer in het Avesta en hij is de God van de creatie in het Zoroastrianisme.

Theatre of Cruelty in a global weirding

De methode van Negarestani omvat, net als bij Donna Haraway, een combinatie van alle mogelijke wetenschappen. Cyclonopedia bevat vooral veel sociotheologische theorieën over oude religies in het Midden-Oosten. Zij worden gecombineerd met oorlogstaal en fragmenten over olie. Dit heeft een affectief effect op de lezer. Je voelt de mystiek van de oude religies, maar die mystiek wordt overschaduwd door oorlogsgeweld. Lezen over de oude geheimen, van een professor die door de geheime politie werd opgepakt, voelt daardoor ook gevaarlijk aan. De methode doet daarnaast denken aan het Theatre of Cruelty door Artaud.

The Call of Cthulhu zou ik omschrijven als detective fictie, maar Gry Ulstein heeft het over weird fiction en global weirding (2021). Ook Timothy Morton conceptualiseert het Antropoceen als “weird” (Dark, 1), “Cthulhu-like” (Hyperobjects, 61) en “uncanny” (Ecology, 185). Morton brengt niet-menselijke realiteiten in verband met menselijke geschiedenis en geologische tijd (Ulstein, 2021: 20). Een andere gebruikte term is science horror. De leemtes in de plot leveren een uncanny effect op, maar kunnen ook gelezen worden als een symptoom van cruelty

In zijn Second Manifesto schrijft Artaud: “The Theatre of Cruelty will choose themes and subjects corresponding to the agitation and unrest of our times” (Artaud, 94). De onrust ligt in klimaatverandering, in terrorisme, oorlog en in olie. “These themes will be universal, cosmic, performed according to the most ancient texts taken from Mexican, Hindu, Judaic and Iranian cosmogonies, among others” (94).

Parsani bedenkt het idee dat  er geen duisternis is in de wereld die niet zijn weerspiegeling ziet in olie. Petroleum en fossiele brandstof zijn terugkerende motieven in conspiracy theory. Conform met the Theatre of Cruelty stelt Artaud dat “the themes will be transferred straight on stage but incarnated in moves, expressions and gestures, before gushing out in words (95).

De plaats van het theater wordt een gedelokaliseerd web. Een speelplaats voor cybernetics en een speler in hybrid warfare. We komen op een punt dat de hoeveelheid informatie ons schaadt.

The sciences, each straining in its own direction, have hitherto harmed us little; but some day the piecing together of dissociated knowledge will open up such terrifying vistas of reality, and of our frightful position therein, that we shall either go mad from the revelation or flee from the deadly light into the peace and safety of a new dark age (Lovecraft, 210)

In The Call of Cthulhu is het personage John Raymond Legrasse inspecteur bij de politie. Legrasse heeft een interesse in archeologie. Ook hier betreft het verhaal de nalatenschap van een professor. In het nalatenschap vinden we een mysterieus object, een beeld in klei. De gedissocieerde kennis van de professor veroorzaakt horror bij de lezer. Dat komt door de openheid van het werk. “Inspector Legrasse was scarcely prepared for the sensation which his offering created” (Lovecraft, 2016: 221)

Het beeld dat wordt gevonden, wordt met grote fascinatie onthaald bij de archeologische geleerden, maar het veroorzaakt een te veel aan sensorische informatie. Het te veel veroorzaakt een effect van horror. “No recognised school of sculpture had animated this terrible object, yet centuries and even thousands of years seemed recorded in its dim and greenish surface of unplaceable stone” (Lovecraft, 221). Bij Artaud vertaalt dit zich naar:  “Cruelty intends to return to all the tried and tested magic means of affecting sensitivity” (96). Het object is zo “weird” dat het onze zintuiglijke perceptie te boven gaat. De openheid van de mens ten opzichte van het vreemde vernietigt hem van binnenuit.

Inspecteur Legrasse komt terecht bij de geheime verering van Cthulhu. Het enige wat overblijft van de cultus is de incantatie “in his house at R’lyeh dead Cthulhu waits dreaming” (Lovecraft, 229). De aanhangers van de cultus zijn levend, noch dood. Ze zijn het radicale andere, the Outside. “H.P. Lovecraft is frequently accused of propounding a ‘heavily fetishized archaic terror mixed with extreme racial paranoia’” (Negarestani, 204). Negarestani koppelt de manier waarop Lovecraft het buitenste openbreekt met sadisme. Dit sadisme heb ik vertaald naar cruelty bij Artaud.

The Theatre of Cruelty heft de binaire opposities tussen publiek en performer op. In On the Xenopoetics of Alchemical Theatre as an Affective Model for Ritual Hyperoccultation (2019) noemt Robert E. Cabrales the Theatre of Cruelty een alchemisch theater opgebouwd uit buitenaardse entiteiten, spatiale hiërogliefen en zintuiglijke poëzie (2). De alchemie wordt voorgesteld als een performativity. In het geval van Cyclonopedia vormt planeet Aarde het grote toneel. De lezer komt via affectieve taal in het strijdtoneel terecht en wordt medeplichtig gemaakt aan de wereldpolitiek, conspiracies, maar ook aan de vernietiging van onze planeet.

 

Jessica van Wynsberge

Jessica Van Wynsberge behaalde een MA in de Moderne Vergelijkende Letterkunde aan de UGent en een interuniversitaire MA Literatuurwetenschap. Ze schrijft artikels en recensies voor het Zuid-Afrikahuis. Haar onderzoeksinteresse betreft magisch realisme, surrealisme en transnationale relaties tussen Nederlandse en Afrikaanse letterkunde.

Previous
Previous

Juliana M. Pistorius. Musiek, interdissiplinariteit, en die dekoloniale opsie

Next
Next

Yves T’Sjoen. SAMESPRAAK: Afrikaans-Nederlands forum voor wetenschapsgesprekken over taal en literatuur